Op reis vóór corona (4): Roadtrippen door Oaxaca: kotsen in een papieren zakje

IMG_4640Stelletje prutsers dat we zijn! Ooit waren we in Bangkok met een bijna 2-jarige op pad gegaan zonder luiers, met alle bruine gevolgen van dien. Dankzij toeristen die gewoon wél aan luiers gedacht hadden, en een Thaise toiletjuffrouw met tuinslang kwam het toch nog een beetje goed. Nu zaten we in Mexico in een auto met een kleuter. En die kleuter besloot spontaan dat het tijd was om hier en nu wagenziek te worden. Voor het eerst.

Dat was niet heel verwonderlijk, want we reden al zo’n vijf uur op een weg waar geen enkel recht stuk in zat. Vijf uur lang bochten draaien is niet iets waar ik doorgaans erg vrolijk van word. En de dochter ook niet, zo bleek.

Een paar keer waren we even gestopt, in de hoop dat overgeven zou opluchten. Maar er kwam niets. “Het gaat wel weer”, zei ze dapper. Ze mocht voorin zitten, en we reden weer verder. Twee bochten later kwam het toch. Een gigantische golf aan tortilla’s, bonen, kaas en wat er deze ochtendverder nog meer naar binnen was gewerkt.

Ik had uit het vliegtuig nog een kotszakje meegenomen. Heel handig, vond ik zelf. Voor het geval dat. Ik had ‘m, heel slim, ergens in mijn tas opgeborgen.

D. zag geen mogelijkheid de auto nu aan de kant te zetten. Ik wrong me vanaf de achterbank tussen de twee voorste stoelen om te proberen met een papieren broodzakje de ergste schade op te vangen.

Dat was niet een heel goed idee.

“Wat moet ik hiermee doen?”, gilde ik in paniek. Want stoppen behoorde nog altijd niet tot de mogelijkheden.

Dan maar het raam uitkieperen. Sorry, mooie natuur. Maar een lekkend kotszakje vasthouden vond ik ook niet direct een erg aantrekkelijk idee. Ik probeerde in één soepele beweging het raampje open te krijgen en tegelijkertijd het zakje naar buiten te gooien.

Ook dat ging niet helemaal naar wens. De ene helft kwam op de spullen op de achterbank terecht, en de andere helft aan de buitenkant van het portier. Ondertussen werd ik zelf ook een beetje misselijk en moest ik ook eventjes uit het raam kijken. Om mezelf te redden.

D. had één hand aan het stuur en met de andere probeerde hij de resterende kots van H.’s gezicht te vegen. H. brulde het uit. Het arme kind zat helemaal onder.

Het is er in ieder geval uit, dachten we.

Dachten we.

In H.’s maag bleek nog veel meer te zitten. Het ging nog twee keer mis. We offerden twee handdoeken op. De gevolgen waren nauwelijks te overzien. We reden nog twee uur in een zurige kotslucht door de bochtige bergen van Oaxaca. Het was een ware beproeving geweest, maar daar was toch nog de beloning: het strand. En een wasbak om met shampoo de handdoeken en kleren in de week te leggen. Zo leuk, reizen.

Op reis vóór corona (3): Día de Muertos

20191102_114722Fiesta is een vrolijk Spaans woord, en door Mexicanen geadopteerd als belangrijkste bijzaak in het leven. Werkelijk overal vinden met grote regelmaat feestjes plaats, of het nu een vrolijk muzikaal intermezzo op de hoek van de plaatselijke zócalo is, een bruiloft waar het hele dorp van mee mag genieten, een gewone zondag, of het belangrijke katholieke Pasen.

De meest bijzondere van allemaal is Día de Muertos (Dag van de Doden). En wij hadden het geluk het te mogen meemaken.

Mexico en de dood zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Waar in veel landen nogal krampachtig met de dood omgegaan wordt, en rouwen vooral binnenshuis gebeurt, wordt in Mexico het leven van de overledene uitbundig gevierd. Doodsverering is tot levenskunst verheven. Wie ooit de (fantastische) animatiefilm Coco gezien heeft, weet het: Mexicanen sterven niet als hun hart ermee ophoudt, ze sterven pas als niemand meer aan hen denkt. Om te zorgen dat dat niet gebeurt, heb je familie. Zij houden de herinnering levend.

Ook na hun dood blijven Mexicanen daarom een belangrijk onderdeel van hun families. Ze drinken nog steeds mee met tequila en mezcal en krijgen hun portie tortilla’s. Rond Allerzielen, op 2 november, bereikt dit een hoogtepunt. Al in de periode vooraf gaat dit gepaard met grote feesten. Op elke hoek van de straat, in het metrostation, in de kerk, in het museum, overal staan kleurrijke altaren, vol met ofrendas (offers): kaarsen, wierrook, fruitmanden, bloemen, en een brood dat speciaal voor deze dag wordt gemaakt, pan de muerto.

De straten worden bevolkt door skeletten in zwarte jurken, zelfs politieagenten zijn geschminkt. Vaak zijn het schedels en skeletten met een brede lach, omdat ze niet verdrietig zijn, maar blij dat ze weer worden herenigd met de doden. Mexicanen geloven dat in de nacht van 31 oktober op 1 november de hekken van de hemel om middernacht opengaan. De geesten van alle overleden kinderen komen terug op aarde om deze dag met hun families te vieren. De dag daarna is het de beurt aan de volwassen geesten.

Niet treuren maar feesten, is het motto van de Mexicanen. Begraafplaatsen in het hele land veranderen in een gezellig openluchtcafé, waar families de hele nacht bij de graven van hun familieleden tequila drinken, eten en lachen. Uiteraard is er ook een glaasje voor de overledene. In de hoofdstad wordt flink uitgepakt, met een enorme optocht. Ook H., doorgaans enigszins gevoelig voor ‘enge’ dingen, vond het ‘spokenfeest’ fantastisch. Ze liet zich gewillig schminken tot een vrolijk doodshoofd, en genoot zichtbaar van alle praalwagens met geverfde skeletten.

Daar stonden we dan, tussen een paar miljoen anderen. Iedereen was vrolijk, iedereen juichte en klapte. Zelfs de schoonmakers, die, helemaal achteraan, de ergste rotzooi alvast een beetje bij elkaar veegden, werden getrakteerd op een daverend applaus. Met een paar duizend anderen stonden we op een heel klein stukje zócalo, hoofden verdwenen in oksels, zelfs de mijne, want Mexicanen zijn niet zo groot. Een anderhalve millimetermaatschappij. En toch, niemand klaagde, niemand raakte ook maar een klein beetje geïrriteerd, nee, iedereen bleef maar lachen.

Er bleef de rest van de avond een leuke feestsfeer hangen in de stad.Een beetje een combinatie van Koningsdag en carnaval, maar dan wél leuk. Het betekende de afsluiting van onze tijd in de hoofdstad, en allemachtig, wat voelde het bijzonder om hier bij te mogen zijn.

(wordt vervolgd)

Op reis vóór corona (2): Mexico City

20191029_132227Ik keek uit het raam van de taxi naar buiten. Het was 5 uur ’s ochtends en de donkere straat zag er een beetje obscuur uit. Er was niemand op straat, en ik prees mezelf gelukkig dat we er niet uit hoefden. Het leek alsof dit een buurt was waar schimmige deals gesloten werden en er ook regelmatig iemand een waarschuwingsschot tussen de ogen kreeg.

“Hemos llegado”, bromde de taxichauffeur. We zijn er.

Pardon?

Maar de chauffeur was al uitgestapt om de kofferbak open te maken.

[…]

Ik had eigenlijk niet heel veel zin om uit te stappen, maar de chauffeur verzekerde dat hij het adres echt juist had, en dat hij al jaren in deze stad woonde en heus wel wist wat hij deed.

“Ja, maar, we hebben een appartement in het historische centrum”, probeerde ik nog.

“Dit ís het historische centrum.”

Ik keek nog een keer naar buiten. “Securo?”

Toen we een paar uur later, zonder kleerscheuren en met een paar uurtjes slaap, ons Airbnb appartement in diezelfde grimmige straat uitstapten, zag de wereld er al een stuk gemoedelijker uit. Bij daglicht bleken achter alle luiken winkeltjes te zitten, volgestouwd met meuk en fluorescerende lampen die zenuwachtig knipperden en met muziek die veel te hard uit de boxen schalde.

Juij! Mexico City!

Dat we onze reis hier, in deze gigantische metropool met 23 miljoen inwoners, zouden beginnen stond al direct vast. Immens groot en onwaarschijnlijk druk. Maar wát een levendigheid, en wat is er veel te zien en te beleven. Het oude centrum, centro historico, is prachtig, het is er goedkoop, het eten is heerlijk en de mensen zijn vriendelijk en leuk.

De eerste dagen slenterden we over de enorme zócalo, beklommen de Torre Latino voor mooie vergezichten, wandelden in het gigantische Bosque de Chapultepec, lagen op een spijkerbed in het fantastische Papalote Museo del Niño, stonden opeen gepropt in overvolle metro’s, regenden kletsnat in een uren durende onweersbui. In Xochimilco voeren we samen met families in een kleurrijke Mexicaanse gondel door het Giethoorn van Latijns-Amerika, terwijl mariachibands ons vermaakten met hun blije muziek. Op straat werden we geïnterviewd door scholieren die hun Engels probeerden op te krikken, onderwijl zigzaggend tussen schreeuwende straatverkopers (‘Papas papas papas 10 pesooooos!’). We dronken tequila en aten maïskolven en tortilla’s. En we maakten ons op voor één van de grootste feesten van Latijns-Amerika: Día de Muertos.

(wordt vervolgd)

 

Op reis vóór corona (1) : “Wat is dit een groot avontuur!”

20191029_112618Mexico! Het land van liefde en van zon! ’t Was in de schaduw van de bomen, dat net als in dromen een sprookje begon

Het land van liefde en van zon. En ook het land van armoede, drugs en veel geweld. Mexico heeft geen beste reputatie. Zo jammer. Want Mexico is fantastisch! Reusachtige Mayatempels, woestijnen vol cactussen, gigantische kustlijnen, parelwitte stranden, groene jungles, besneeuwde vulkaantoppen, heerlijk eten, en de mensen. Ah, de mensen. Mexicanen zijn fantastisch! Ze hebben een eeuwige glimlach, ze zijn vriendelijk en hartelijk, trots op hun land en bijzonder gastvrij.

Toen wij een jaar geleden plannen maakten voor een lange reis (nog net voordat H. 5 jaar en dus leerplichtig zou worden), maakte het ons aanvankelijk niet zoveel uit waar we naartoe zouden gaan. Toen het goedkoopste ticket ons naar Mexico stuurde, maakte mijn hart stiekem een sprongetje. In 2012 hadden D. en ik al eventjes aan het land mogen ruiken, toen we onze halfjaar durende reis door Latijns-Amerika in dit land begonnen. Slechts een week hadden we er doorgebracht, maar het smaakte al direct naar meer. Dus juij! Wij waren tevreden. En we besloten direct dat we dan ook weer naar Guatemala zouden gaan, want daar waren we ook fan van.

Het leverde een paar fronsende wenkbrauwen op. Want door deze gevaarlijke landen reizen, met een kleuter nota bene, die we ook nog eens zes weken van school hielden, dat was toch wel een beetje onverantwoordelijk gedrag. Maar hoewel we redelijk op de bonnefooi vertrokken, een paar keuzes hadden we al wel gemaakt. Zo viel bijvoorbeeld een staat af wegens te veel risico op drugsgerelateerd geweld. Ook nachtbussen zouden we vermijden (gelukt), en we namen ons stellig voor niet langer dan zes uur achter elkaar te reizen (niet gelukt), niet steeds overal maar één nacht blijven (ook niet gelukt) en vooral ook te zorgen dat H. het allemaal ook een beetje leuk zou vinden (zeker gelukt, “Wat is dit een groot avontuur!”, zei ze al na een week).

Mexico en, in iets mindere mate Guatemala, hebben bijzonder veel te bieden voor kleuters (en oudere kinderen). En alle schoolvakken zijn voorbijgekomen: rekenen (alle Jezusbeelden in alle kerken tellen), taal (“La cuenta, por favor”), biologie (babyschildpadjes de zee in sturen, neusberen en toekans bestuderen, luisteren naar brulapen), sport (zwemmen in de zee, zwembaden en in grotten, Mayatempels beklimmen) – eigenlijk kan hier geen enkele school tegenop.

Een groot avontuur, dat was het.

Ja, het blijft me steeds bekoren, want ik heb mijn hart verloren in het mooie Mexico. Mexiiiiicoooooo!

(tot snel, want wordt vervolgd)

Vroegâh

DSC_2924-01In een ander leven gingen wij naar Mexico. Van social distancing hadden we nog nooit gehoord, en anderhalve meter had geen bijzondere betekenis. Handen wassen deden we al wel, maar nog niet twintig keer per dag. We mochten nog gewoon vliegen, en knuffelen, en opa en oma bezoeken. We mochten nog naar ons werk, en naar school, al hoefde dat niet per se toen H. nog 4 jaar was. En daarom gingen we in november naar Mexico, zes weken lang, terwijl het niet eens vakantie was.

In Mexico City liepen we door de overvolle straten, en zaten we in de drukke metro. Mexicanen knepen vol liefde in de wangen van onze dochter en aaiden over haar blonde haren, en niet één keer maakten we ons zorgen.

Ze schudden ons hartelijk de hand, die leukerds, en heetten ons welkom. Met een knuffel namen we weer afscheid. We aten tortilla’s in overdekte markten, dronken tequila op het strand. We beklommen hoge Maya-tempels, zaten uren achter elkaar in bussen, doken in onderwatergrotten en bewonderden vulkanen. Op volle pleinen speelden muzikanten op hun trompetten en trommels en mensen klapten hun handen stuk.

Tijdens Día de Muertos beschilderde een meisje het gezicht van onze dochter en stonden we tussen één miljoen anderen naar een optocht van skeletten te kijken. H. was een beetje verkouden, maar wat gaf het.

Het was een mooie reis, waarover ik graag wilde schrijven. Maar er gebeurde iets. De wereld werd ziek. Ik kreeg alle tijd van de wereld, maar mijn inspiratie stokte.

Nu we opgesloten zijn in onze eigen huizen ga ik toch een poging wagen om de herinneringen op papier te zetten. Van die bijzondere reis in die andere tijd.

(wordt vervolgd)

Red mijn vakantie: Mallorca 2016

IMG_3616Drie jaar geleden was H. 1 jaar en 4 maanden en gingen we naar Frankrijk, waar de zon toen wél scheen. Van vrienden leenden we een Mercedes camper uit de jaren zeventig en met veel herrie vertrokken we op vrijdagmiddag.

Bij Venray kwam er rook uit het dashboard en belden we een meneer van de ANWB. Die sleutelde een uur aan van alles, terwijl hij enthousiast bleef herhalen hoe blij hij werd van zulke oude wagens. Toen hij een elastiek aan het contact vast had gemaakt konden we weer verder.

Het was al bijna avond en achterin de camper kreeg de dochter honger.

We besloten de eerste nacht te overnachten op een Midden-Limburgse camping. Ik betaalde bij de receptie, en de slagboom ging omhoog.

De motor startte niet.

Er werd een tractor opgetrommeld. Die sleepte ons de camping op.

We gingen eten. En daarna nadenken over onze toekomst. We zouden in Limburg kunnen blijven. Maar in Limburg scheen de zon niet en bovendien was het koud. We wilden naar Frankrijk. Maar voorlopig zaten we met een camper uit de jaren zeventig die het niet deed.

De volgende dag kwam weer een kerel van de ANWB. Ook hij werd heel blij van knutselen met zo’n oude wagen. Hij wel. Een paar uur later verzekerde hij dat we het weer konden proberen. Maar helemaal zeker wist hij het niet.

Ik was het zat en we reden terug naar huis. Onderweg boekte ik op mijn telefoon een vlucht naar Mallorca. Daar scheen de zon ook.

Met veel herrie reden we weer de straat in, en buren kwamen naar buiten om ons uit te lachen.

Op zondagochtend haalden we op het vliegveld van Palma de Mallorca onze huurauto op en reden naar een camping waar we een ingerichte tent hadden gereserveerd.

Op de camping was geen tent, laat staan een ingerichte. Wel waren er heel veel mensen. Ze schreeuwden allemaal heel hard. Ondertussen werd door een Spanjaard mokkend een tent opgezet. Strandstoelkussens dienden als matras en dat was dat. De kookgelegenheid bleek een gore keuken zonder pannen en bestek, en zonder een aansteker of lucifers.

Drie uur later had ik toch twee borden pasta in elkaar geflanst en was ik officieel depressief.

Toen de dochter sliep, boekten we een appartement aan de kust, via Airbnb. We konden de volgende dag aan de andere kant van het eiland de sleutel ophalen.

Met de routebeschrijving en sleutel in de hand sjeesten we over het eiland. Het was  inmiddels dag 4 van onze vakantie, en begin van de avond arriveerden we bij het appartement. Omdat de dochter in de auto aan het slapen was, ging D. eerst even alleen naar binnen. Een kwartier later kwam hij terug.

“De sleutel past niet.”

Nadat ik ook nog tien minuten aan de deur had staan trekken, belden we de contactpersoon. Die had geen idee waar we het over hadden, maar zei wel dat het appartement tegenover de apotheek lag.

Ik keek naar de overkant. Daar was geen apotheek. Wel de zee.

“Oooh, jaa, ja”, zei de meneer aan de andere kant van de lijn, op een toon alsof hij met twee complete idioten te maken had. “Jaaa, jullie moeten naar een dorp vijf kilometer verderop. Dat is toch logisch? Ja, op de routebeschrijving staat dan wel een heel andere plaatsnaam, maar dit had je zelf natuurlijk ook wel kunnen bedenken.”

Ik had inmiddels een migraineaanval gekregen dus ik kon een kwartier later paracetamol kopen. Gelukkig was er een apotheek tegenover het appartement.

En toen konden we nog drie dagen vakantie vieren. Er kwam nog wel even iemand aanbellen om te vertellen dat we illegaal in het appartement verbleven.

Het was een mooie vakantie.

#tbt Thailand 2016

EenIMG_2553-01 herinnering:

Het was dag twee van onze vakantie en we werden nog niet gehinderd door enige onzekerheid. Onze dochter had zich tot nu toe voorbeeldig gedragen en was verworden tot het levende bewijs dat het kan: een verre reis maken met een kind van bijna twee. En wij waren daardoor nu definitief toegetreden tot het genootschap van Coole Ouders. Nu waren we bij Wat Phrae Kaew, de belangrijkste tempel van het land. En toen zag ik ‘m.

De Vlek.

De grijze draagzak waar dochter hulpeloos in hing te bungelen, was niet helemaal grijs meer. Hier was iets niet helemaal goed gegaan. Haar laten zitten en keihard ontkennen behoorde uiteraard tot de mogelijkheden, maar dat was ook weer zo wat.

Er zijn van die momenten dat je beseft dat je nog een hoop te leren hebt: als je een net afgekolfd flesje melk zonder deksel op de stoel laat slingeren bijvoorbeeld, of wanneer je ’s avonds zo nodig nog even naar je slapende kind wil kijken in het schijnsel van je telefoon, maar de deur dusdanig hard kraakt bij het openen dat je datzelfde slapende kind wakker maakt.

Of wanneer je je realiseert dat je de luiers vergeten bent.

En de billendoekjes. En schone kleren.

Dat je dus helemaal niet cool, maar juist een gigantische prutser bent.

Terwijl papa zijn verplichte lange broek ging aantrekken, wilde dochterlief enthousiast het heilige tempelcomplex betreden. Ik probeerde te doen alsof ik haar niet kende. Thaise en Japanse toeristen wilden met haar op de foto. Ik ging nonchalant een banaan zitten eten, en deed alsof die steeds groter wordende bruine vlek bij haar outfit hoorde. Maar op het moment dat de drek aan de onderkant van haar broek tevoorschijn kwam, moest ik toch ingrijpen. Bij een toerist met kind bedelde ik om een luier en nam H. mee naar de toiletten.

In Thailand doen ze niet aan een verschoningstafel , en dus trok ik haar mee een wc-hokje in. Geen toiletpapier. Ik zuchtte. Hoe ging ik dit in hemelsnaam aanpakken? Maar veel tijd om hierover na te denken had ik niet. Iemand begon Thais tegen me te praten. We moesten mee naar buiten.

De wc-juffrouw richtte de tuinslang op mijn kind en gooide daarna een pakje waspoeder naar me toe. Gehoorzaam begon ik de minikleertjes te wassen, en H. rende poedelnaakt het heilige tempelcomplex op. Een klein groepje mensen had zich inmiddels verzameld om grinnikend toe te kijken. Een Amerikaanse toerist bood haar hulp aan. “I know how you feel”, zei ze. Ik betwijfelde of zij ooit luiers was vergeten, maar ik waardeerde het gebaar. Met een veel te grote luier en drijfnatte kleren kon ons bezoek aan de tempel eindelijk beginnen. Mooi ding, hoor. En luiers, die zijn we daarna nog maar een paar keer vergeten.

Verstandsverbijstering

vliegenIn een vlaag van verstandsverbijstering hebben we een vlucht naar Bangkok geboekt. Hardop spreek ik mezelf al een paar weken bemoedigend toe: het is maar 11 uur vliegen. Wat is nu 11 uur op een mensenleven?

Toen H. 10 maanden oud was, zijn we naar Lanzarote geweest. Niet omdat dat eiland me zo geweldig leek, maar omdat ik per se wilde vliegen met een baby. Ik wilde weten hoe het zou zijn.

De heenweg ging nog wel. Ze stond vrolijk te dansen op het uitklaptafeltje, kroop door de gangpaden en flirtte met andere passagiers. Ze deed alles om een goede indruk achter te laten en sliep zelfs nog eventjes. Tevreden en trotse ouders waren wij. Zie je wel, dat vliegen met een baby valt reuze mee!

De terugreis was De Hel.

Tijdens het opstijgen viel ze tijdens haar flesje in slaap. Halleluja!  Maar na 20 minuten was het alweer gedaan met de pret. Ze wrikte zich los en wat volgde had ik in mijn ergste nachtmerries nog niet kunnen bevroeden. Eten werd uitgespuugd, flesjes uit handen geslagen, knuffels weggesmeten, rammelaars op de grond gegooid, zelfs het laatste redmiddel, de telefoon, werd niet geaccepteerd. Het kind had helemaal geen zin om op schoot te zitten. Of door het gangpad te kruipen. Of überhaupt normaal te doen. Wat ze wel deed was krijsen. Vier uur lang. Ik dacht dat mijn trommelvliezen het zouden begeven.

“Sorry”, stamelde ik nog tegen de man voor me. Maar ik voelde de haat in zijn ogen. Ik wilde verdwijnen, sterven, mijn kind uit het raam gooien. Mijn normaal zo lieve dochter was getransformeerd tot een krijsende machine.

Ik nam me voor nooit meer te gaan vliegen. Als je met kind het vliegtuig binnenstapt, sta je immers sowieso al met 2-0 achter.

Daarom dus nu die logische vlucht naar Thailand.

Met mijn zwangerschapsdementie is het nooit meer helemaal goedgekomen.