Stelletje prutsers dat we zijn! Ooit waren we in Bangkok met een bijna 2-jarige op pad gegaan zonder luiers, met alle bruine gevolgen van dien. Dankzij toeristen die gewoon wél aan luiers gedacht hadden, en een Thaise toiletjuffrouw met tuinslang kwam het toch nog een beetje goed. Nu zaten we in Mexico in een auto met een kleuter. En die kleuter besloot spontaan dat het tijd was om hier en nu wagenziek te worden. Voor het eerst.
Dat was niet heel verwonderlijk, want we reden al zo’n vijf uur op een weg waar geen enkel recht stuk in zat. Vijf uur lang bochten draaien is niet iets waar ik doorgaans erg vrolijk van word. En de dochter ook niet, zo bleek.
Een paar keer waren we even gestopt, in de hoop dat overgeven zou opluchten. Maar er kwam niets. “Het gaat wel weer”, zei ze dapper. Ze mocht voorin zitten, en we reden weer verder. Twee bochten later kwam het toch. Een gigantische golf aan tortilla’s, bonen, kaas en wat er deze ochtendverder nog meer naar binnen was gewerkt.
Ik had uit het vliegtuig nog een kotszakje meegenomen. Heel handig, vond ik zelf. Voor het geval dat. Ik had ‘m, heel slim, ergens in mijn tas opgeborgen.
D. zag geen mogelijkheid de auto nu aan de kant te zetten. Ik wrong me vanaf de achterbank tussen de twee voorste stoelen om te proberen met een papieren broodzakje de ergste schade op te vangen.
Dat was niet een heel goed idee.
“Wat moet ik hiermee doen?”, gilde ik in paniek. Want stoppen behoorde nog altijd niet tot de mogelijkheden.
Dan maar het raam uitkieperen. Sorry, mooie natuur. Maar een lekkend kotszakje vasthouden vond ik ook niet direct een erg aantrekkelijk idee. Ik probeerde in één soepele beweging het raampje open te krijgen en tegelijkertijd het zakje naar buiten te gooien.
Ook dat ging niet helemaal naar wens. De ene helft kwam op de spullen op de achterbank terecht, en de andere helft aan de buitenkant van het portier. Ondertussen werd ik zelf ook een beetje misselijk en moest ik ook eventjes uit het raam kijken. Om mezelf te redden.
D. had één hand aan het stuur en met de andere probeerde hij de resterende kots van H.’s gezicht te vegen. H. brulde het uit. Het arme kind zat helemaal onder.
Het is er in ieder geval uit, dachten we.
Dachten we.
In H.’s maag bleek nog veel meer te zitten. Het ging nog twee keer mis. We offerden twee handdoeken op. De gevolgen waren nauwelijks te overzien. We reden nog twee uur in een zurige kotslucht door de bochtige bergen van Oaxaca. Het was een ware beproeving geweest, maar daar was toch nog de beloning: het strand. En een wasbak om met shampoo de handdoeken en kleren in de week te leggen. Zo leuk, reizen.