Fiesta is een vrolijk Spaans woord, en door Mexicanen geadopteerd als belangrijkste bijzaak in het leven. Werkelijk overal vinden met grote regelmaat feestjes plaats, of het nu een vrolijk muzikaal intermezzo op de hoek van de plaatselijke zócalo is, een bruiloft waar het hele dorp van mee mag genieten, een gewone zondag, of het belangrijke katholieke Pasen.
De meest bijzondere van allemaal is Día de Muertos (Dag van de Doden). En wij hadden het geluk het te mogen meemaken.
Mexico en de dood zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Waar in veel landen nogal krampachtig met de dood omgegaan wordt, en rouwen vooral binnenshuis gebeurt, wordt in Mexico het leven van de overledene uitbundig gevierd. Doodsverering is tot levenskunst verheven. Wie ooit de (fantastische) animatiefilm Coco gezien heeft, weet het: Mexicanen sterven niet als hun hart ermee ophoudt, ze sterven pas als niemand meer aan hen denkt. Om te zorgen dat dat niet gebeurt, heb je familie. Zij houden de herinnering levend.
Ook na hun dood blijven Mexicanen daarom een belangrijk onderdeel van hun families. Ze drinken nog steeds mee met tequila en mezcal en krijgen hun portie tortilla’s. Rond Allerzielen, op 2 november, bereikt dit een hoogtepunt. Al in de periode vooraf gaat dit gepaard met grote feesten. Op elke hoek van de straat, in het metrostation, in de kerk, in het museum, overal staan kleurrijke altaren, vol met ofrendas (offers): kaarsen, wierrook, fruitmanden, bloemen, en een brood dat speciaal voor deze dag wordt gemaakt, pan de muerto.
De straten worden bevolkt door skeletten in zwarte jurken, zelfs politieagenten zijn geschminkt. Vaak zijn het schedels en skeletten met een brede lach, omdat ze niet verdrietig zijn, maar blij dat ze weer worden herenigd met de doden. Mexicanen geloven dat in de nacht van 31 oktober op 1 november de hekken van de hemel om middernacht opengaan. De geesten van alle overleden kinderen komen terug op aarde om deze dag met hun families te vieren. De dag daarna is het de beurt aan de volwassen geesten.
Niet treuren maar feesten, is het motto van de Mexicanen. Begraafplaatsen in het hele land veranderen in een gezellig openluchtcafé, waar families de hele nacht bij de graven van hun familieleden tequila drinken, eten en lachen. Uiteraard is er ook een glaasje voor de overledene. In de hoofdstad wordt flink uitgepakt, met een enorme optocht. Ook H., doorgaans enigszins gevoelig voor ‘enge’ dingen, vond het ‘spokenfeest’ fantastisch. Ze liet zich gewillig schminken tot een vrolijk doodshoofd, en genoot zichtbaar van alle praalwagens met geverfde skeletten.
Daar stonden we dan, tussen een paar miljoen anderen. Iedereen was vrolijk, iedereen juichte en klapte. Zelfs de schoonmakers, die, helemaal achteraan, de ergste rotzooi alvast een beetje bij elkaar veegden, werden getrakteerd op een daverend applaus. Met een paar duizend anderen stonden we op een heel klein stukje zócalo, hoofden verdwenen in oksels, zelfs de mijne, want Mexicanen zijn niet zo groot. Een anderhalve millimetermaatschappij. En toch, niemand klaagde, niemand raakte ook maar een klein beetje geïrriteerd, nee, iedereen bleef maar lachen.
Er bleef de rest van de avond een leuke feestsfeer hangen in de stad.Een beetje een combinatie van Koningsdag en carnaval, maar dan wél leuk. Het betekende de afsluiting van onze tijd in de hoofdstad, en allemachtig, wat voelde het bijzonder om hier bij te mogen zijn.
(wordt vervolgd)