Q&A met H. (deel 2)

  1. Met wie woon je?

Soms bij mama, en soms bij papa

2. Op welke school zit je?

De basisschool

3. Wat zijn je hobby’s?

Boekjes lezen, een spelletje spelen, knuffelen, kietelen en op de trampoline springen

4. Heb je huisdieren?

Nee                                                                                                                       

5. Hoe ziet jouw lievelingsdag eruit?

Dan ga ik een feestje vieren, of kerstmis. Dan ga ik niet naar school en de hele dag met Yara spelen

6. Wat is het mooiste verhaal dat je pas hebt gehoord?

Frozen

7. Wie zou je een dag willen zijn?

Yara

8. Als je veel geld had, wat zou je dan doen?

Heel veel mooie dingen kopen, nog meer My Little Ponies

9. Wat vind je echt niet leuk?

Om me te vervelen

10. Wat wil je later worden?

Zanger én schrijver. En ik zou het wil willen, maar het kan niet: een flamingo

11. Waar wil je het liefst naar toe op vakantie?

Naar Mexico, want dan kan ik op een dag Krikkie (schildpad) weer zien

12. Wie is de liefste persoon op aarde?

Ik kan niet kiezen, ik vind iedereen aardig. Maar dan maar Yara. En Linne.

Eerlijk duurt het langst (maar is niet het slimst)

Eerlijk duurt het langst. Blablabla. Natuurlijk vind ik het belangrijk dat H. eerlijk is. Maar het moederschap dwingt me soms om creatief met de waarheid om te gaan. En dat doe ik voor mijn eigen bestwil. Het is een bijzonder effectief middel dat ik regelmatig inzet om mezelf tijd, geld en/of drama te besparen. Daarom hier een lijstje met leugens die ik mijn dochter vertel. Doe er je voordeel mee.

1 – “Het is bedtijd!”  (en eventueel bereid zijn de klok van de oven even te verzetten)

2 – “Ik weet echt niet waar je die afzichtelijke verkleedjurk/Barbie/blokfluit etc. hebt gelaten. Je moet echt beter op je spullen letten.” (en dan hopen dat ze niet in de prullenbak kijkt)

3 – “Alle oudere kinderen slapen zelfs al.” (en iets harder gaan praten als je diezelfde kinderen nog buiten hoort spelen)

4 – “Ik zit te poepen.” (terwijl je gewoon even rustig een tijdschrift zit te lezen)

5 – “Oh wauw! Echt waar?!” (en echt geen idee hebben wat ze zojuist vertelde omdat je na de 600e ‘uh, en toen’ bent gestopt met luisteren)

6 – “Ah, wat jammer, ze hebben deze unicornjurk/knalpaarse schoenen/glitter rugzak etc. met of zonder hysterische verlichting niet meer in jouw maat.” (en die leuke spijkerbroek natuurlijk nog wel)

7 – “Dat kan/mag nu niet vanwege corona.” (zo’n pandemie heeft ook zo zijn voordelen)

8 – “Nee, die binnenspeeltuin/pannenkoekenrestaurant etc. is nu dicht.” (heel jammer)

9 – “Ik heb overal gevraagd maar ze verkopen die batterijen voor deze drumstokjes/dat boekje met die takkenherrie niet meer.” (de batterijen al verwijderen voordat ze leeg zijn is hierbij heel effectief)

10 – “De volgende keer, oké?” (en jezelf dan voornemen om nooit meer samen met haar langs die speelgoedwinkel te lopen)

Middenbouw

IMG-20200627-WA0006-01Maandag begon een nieuwe fase waar ouders al eeuwen voor worden gewaarschuwd, want wie kinderen krijgt moet veel inleveren, maar je krijgt er ook veel voor terug: eigenwijze en bijdehante koters. Maandagochtend fietsten we naar school en zag ik een gezicht waarop een combinatie van lichte spanning, enthousiasme en nieuwsgierigheid af te lezen viel. Even later, op het schoolplein, liep ze hand in hand met haar vriendinnetje, buurmeisje en vanaf nu ook klasgenootje vrolijk huppelend het gebouw in. Ik lachte haar toe, probeerde haar nog een knuffel te geven en naar haar te zwaaien, maar ze zag me al niet meer. Er kon nog net een vlug kusje en een doei van af, en weg was ze.

Het schoolgebouw is sinds maart verboden terrein voor ouders, dus naar wat zich daar binnen afspeelt kan ik alleen gissen. Ik stelde me voor hoe ze even later, in haar nieuwe klas een verdieping hoger, op haar stoel in een kring van vreemde gezichten, observerend en aarzelend rondkeek, giechelend met haar vriendin, en ik realiseerde me ineens weer hoe klein ze toch nog was.

De kleuterschool was ze al ontgroeid, in alle opzichten. Bedeesd en braaf, en sociaal en slim. Nog maar anderhalf jaar geleden liep ze er voor eerst naar binnen, en ging ze weifelend op het stoeltje naast de juf zitten, haar knuffelkonijn stevig vasthoudend als een schild. Wij bleven van achter het raam nog een tijdje staan kijken, als stiekeme voyeurs, en zagen dat ze al snel de kring in keek, ontdooide en iets vertelde.

Ik had meer moeite met de verandering. Vooral het wachten op het schoolplein, wat nog het meest weg heeft van met een groep onbekenden in een lift staan, deed een groter beroep op me dan ik van tevoren had bedacht. De groepjesvorming, net als toen ik vroeger zelf op school zat, maar dan nu van de ouders. Timing werd ineens heel belangrijk. Het was zaak om niet te laat, maar vooral ook niet te vroeg te komen. En net als ik dacht dat ik gek werd van het gekrioel van andere ouders, was daar het moment dat de schooldeur open zwaaide en ze een voor een naar buiten kwamen gerend, die van mij met haar giraffenrugzak in haar hand, samen met tien tekeningen die ze zo snel mogelijk in mijn handen drukte. “Ik wil met iemand afspreken.”

Er kwam een krankzinnig schooljaar, waarin we haar eerst zes weken lieten spijbelen om te reizen en ze niet veel later een paar maanden niet naar school mócht vanwege corona. Van de juf kreeg ze werkjes uit groep 3, voor een beetje uitdaging, die ze met twee vingers in haar neus in recordtijd maakte. Boeken uit de bieb werden verslonden, ze schreef verhaaltjes over pratende gitaren die jammerlijk aan hun einde kwamen, rekenen was “echt een makkie”, haar vingers gleden wel een half uur over de globe, op zoek naar onontdekte landen. Ook de juf zag in dat ze bij de kleuters niet veel meer te zoeken had, en dus was er het vervroegde afscheid, want ze wordt in januari pas 6. Een middenbouwer. Het kleine grut vliegt uit. En ik vind het nog wel zo leuk, nu. Groot genoeg om mee te ouwehoeren en klein genoeg om mee te knuffelen. Het zal niet lang meer duren voor ze wordt geïndoctrineerd door de oudere  kinderen, die al 8 zijn, en ze nóg bijdehanter gaat worden dan ze al is. Ze heeft beloofd dat ze me altijd zal blijven knuffelen, dat wel.

Zomervakantie

20200612_111611 Van zomervakanties heb ik nooit een hoge pet op gehad. Veel te heet, of juist teleurstellend nat. En altijd die torenhoge verwachtingen. “En, waar gaan jullie naar toe, deze vakantie?” Oh ja, vakantie. Ik heb een kind. Eentje dat naar school gaat, bovendien. Het is handig om met kinderen op vakantie te gaan, want dan hebben ze wat te doen. Lekker naar de camping in Frankrijk, soms zelfs met de buren, en als het kan eentje waar ze de afgelopen drie jaar ook waren. Want daar zijn de frikandellen zo lekker, en misschien is de familie Jansen uit Enschede er ook weer. De meeste mensen plannen dit soort reisjes het liefst minstens zes maanden van tevoren. Hoe ze dat kunnen is me een raadsel. Nu is mijn manier van vakanties boeken (zo kort mogelijk van tevoren en weinig mogelijk vastleggen) ook niet direct aan te raden. Want wat leuk lijkt, zit vol en wat over is onbetaalbaar.

De afgelopen vijf jaar was ik in de gelukkige omstandigheid dat het wél op mijn manier kon: de schoolvakanties vermijden en dus niet de hoofdprijs betalen. Gewoon in het voorjaar een weekje met de auto op de bonnefooi naar Spanje, in oktober vier weken naar Thailand, het lange weekend in de Ardennen al op donderdag laten beginnen. Eind vorig jaar pakten we nog iets groter uit en gingen we zes weken met de rugzak naar Mexico en Guatemala. Alsof het niet op kon.

Maar H. werd in januari vijf en mag nu niet meer spijbelen. Tegelijkertijd eindigde mijn relatie, moest ik mijn financiën flink herzien en zorgde een mysterieus virus ervoor dat we ons allemaal in onze huizen opsloten. En toen werden toch ook nu weer de auto’s ingepakt en reden ze weg, de blije gezinnetjes. Op naar de Noordzee, Drenthe, Limburg, of nog verder. Met elk gezin dat vertrok voelde ik me een beetje leger worden, en voelde ik me geïsoleerder dan tijdens de lockdown. Een beetje confronterend was het, en ik realiseerde me voor het eerst goed wat ik niet meer had.

D. vertrok ook naar een camping, met H. Ik zocht afleiding, paste op een woonboot, ging bier drinken met vrienden, stapte op mijn mountainbike, deed een mondkapje op en ging wildkamperen in Friesland. Met mijn dochter ben ik niet weggegaan. Als alleenstaande ouder met kind vind ik het gewoon eng. En ik was uiteraard ook gewoon te laat. Alles wat leuk leek, zat vol en wat over was, was onbetaalbaar.

Maar het zit er op. De vakantie is weer voorbij. We mogen morgen weer naar school. Op naar kerstmis!

Dag 55 – liefde in tijden van corona

20191125_17130655 dagen niet naar school, 55 dagen niet afspreken met vriendjes en vriendinnetjes. 55 dagen lang niet naar opa en oma. Niet meer mee naar de supermarkt om boodschappen te doen. 55 dagen alleen naar het park of het bos als het rustig is. 55 dagen opgesloten in huis. 55 dagen niet naar zwemles. Morgen komt er een gedeeltelijk einde aan deze periode. H. mag weer twee dagen naar school.

Mijn 5-jarige dochter heeft zich als een ware held door deze tijd heen geslagen. Ze werd boos en verdrietig toen ze de kinderen uit de straat buiten zag en zij vanwege een flinke verkoudheid binnen moest blijven. Ze huilde op de keukenvloer, en ik huilde met haar mee. Maar al snel kwam de creativiteit. Over de schutting vanaf een ladder kletsen met het buurmeisje was eigenlijk wel geinig. Verstoppertje spelen bleek ook prima te werken vanuit het slaapkamerraam. Ze maakte een reuzensprong en begon zelf te lezen. Toen ze een keer per ongeluk niet in haar elleboog maar richting een struik nieste, zei ze: “Ik hoop maar dat de plant geen corona krijgt.”

Die lieve, dappere H. Die kreeg niet alleen te maken met corona en quarantaine. Ze moest ook een scheiding verwerken. Papa en mama zijn sinds eind vorig jaar niet meer “in elkaar”. Een verdrietig, moedig, heftig, teleurstellend, goed, hartverscheurend, slecht, boosmakend, ellendig, noodzakelijk, verstandig besluit. En eentje met grote gevolgen.

Onze dochter moeten vertellen dat haar ouders uit elkaar gaan, is het moeilijkste dat ik ooit heb moeten doen.

“Moet ik nu alleen in een huis wonen?”, vroeg ze.

Mijn hart huilde.

Ik ben zelf een kind van gescheiden ouders. Ik ben erop gebrand het beter en anders te doen dan hoe ik het zelf heb meegekregen. Ik wil mijn dochter een veilige en overzichtelijke wereld bieden. Ik wil dat ze zich nooit hoeft af te vragen wat haar bestaansrecht is. Ik hoop dat ik haar op haar achttiende redelijk onbeschadigd kan afleveren en de wereld in kan sturen. En als ze dan zegt: “Mijn ouders, die zijn best oké”, dan weet ik dat we het goed hebben gedaan.

Het zorgt ervoor dat ik enorm bewust met haar bezig ben. De meeste mensen beginnen uit een soort vanzelfsprekendheid aan kinderen en zijn daar niet de hele tijd mee bezig. Ik wel. Voortdurend. Met haar geboorte kwam er ook een soort doodsangst mee. Steeds vroeg ik mij af of ik het allemaal wel goed deed, tot op het vermoeiende af. Haar even laten huilen was geen optie, dan zou ik haar in de steek laten. Haar even bij mijn moeder achterlaten zodat ik zelf op adem kon komen, was nog erger. Als ze, slechts een paar maanden oud, in mijn armen lag en me aankeek, vroeg ik me af of ze zou denken dat ik een slechte moeder was.

Zelf was ik een angstige en verwarde tiener. Het waren geen fijne jaren. Ik heb redelijk veel conflicten en heftigheid meegemaakt. Daardoor heb ik me nooit gerealiseerd dat veel mensen wél gewoon blij zijn en normaal kunnen doen. En dat een dochter hebben niet automatisch betekent dat ze op haar vijftiende aan de drugs zit en in verwachting is van een puisterende enge leeftijdsgenoot.

Ik heb er vanaf mijn achttiende ruim twintig jaar over gedaan om een soort zelfacceptatie te bereiken. Met het beëindigen van onze relatie sta ik weer voor een uitdaging. Eentje die in de eenzaamheid van quarantaine soms moeilijk op te brengen is. Maar het moet. De wond die we onze dochter hebben toegebracht, moet zo goed mogelijk verzorgd worden. Zodat er uiteindelijk een klein litteken overblijft in plaats van een etterende wond die niet meer dichtgaat. En tegelijkertijd moet ik zelf het hoofd boven water zien te houden. De scherven bij elkaar plakken. Op een enigszins plezierige manier.

Ik ga dit kunnen. Echt.

Op reis vóór corona (4): Roadtrippen door Oaxaca: kotsen in een papieren zakje

IMG_4640Stelletje prutsers dat we zijn! Ooit waren we in Bangkok met een bijna 2-jarige op pad gegaan zonder luiers, met alle bruine gevolgen van dien. Dankzij toeristen die gewoon wél aan luiers gedacht hadden, en een Thaise toiletjuffrouw met tuinslang kwam het toch nog een beetje goed. Nu zaten we in Mexico in een auto met een kleuter. En die kleuter besloot spontaan dat het tijd was om hier en nu wagenziek te worden. Voor het eerst.

Dat was niet heel verwonderlijk, want we reden al zo’n vijf uur op een weg waar geen enkel recht stuk in zat. Vijf uur lang bochten draaien is niet iets waar ik doorgaans erg vrolijk van word. En de dochter ook niet, zo bleek.

Een paar keer waren we even gestopt, in de hoop dat overgeven zou opluchten. Maar er kwam niets. “Het gaat wel weer”, zei ze dapper. Ze mocht voorin zitten, en we reden weer verder. Twee bochten later kwam het toch. Een gigantische golf aan tortilla’s, bonen, kaas en wat er deze ochtendverder nog meer naar binnen was gewerkt.

Ik had uit het vliegtuig nog een kotszakje meegenomen. Heel handig, vond ik zelf. Voor het geval dat. Ik had ‘m, heel slim, ergens in mijn tas opgeborgen.

D. zag geen mogelijkheid de auto nu aan de kant te zetten. Ik wrong me vanaf de achterbank tussen de twee voorste stoelen om te proberen met een papieren broodzakje de ergste schade op te vangen.

Dat was niet een heel goed idee.

“Wat moet ik hiermee doen?”, gilde ik in paniek. Want stoppen behoorde nog altijd niet tot de mogelijkheden.

Dan maar het raam uitkieperen. Sorry, mooie natuur. Maar een lekkend kotszakje vasthouden vond ik ook niet direct een erg aantrekkelijk idee. Ik probeerde in één soepele beweging het raampje open te krijgen en tegelijkertijd het zakje naar buiten te gooien.

Ook dat ging niet helemaal naar wens. De ene helft kwam op de spullen op de achterbank terecht, en de andere helft aan de buitenkant van het portier. Ondertussen werd ik zelf ook een beetje misselijk en moest ik ook eventjes uit het raam kijken. Om mezelf te redden.

D. had één hand aan het stuur en met de andere probeerde hij de resterende kots van H.’s gezicht te vegen. H. brulde het uit. Het arme kind zat helemaal onder.

Het is er in ieder geval uit, dachten we.

Dachten we.

In H.’s maag bleek nog veel meer te zitten. Het ging nog twee keer mis. We offerden twee handdoeken op. De gevolgen waren nauwelijks te overzien. We reden nog twee uur in een zurige kotslucht door de bochtige bergen van Oaxaca. Het was een ware beproeving geweest, maar daar was toch nog de beloning: het strand. En een wasbak om met shampoo de handdoeken en kleren in de week te leggen. Zo leuk, reizen.

Op reis vóór corona (3): Día de Muertos

20191102_114722Fiesta is een vrolijk Spaans woord, en door Mexicanen geadopteerd als belangrijkste bijzaak in het leven. Werkelijk overal vinden met grote regelmaat feestjes plaats, of het nu een vrolijk muzikaal intermezzo op de hoek van de plaatselijke zócalo is, een bruiloft waar het hele dorp van mee mag genieten, een gewone zondag, of het belangrijke katholieke Pasen.

De meest bijzondere van allemaal is Día de Muertos (Dag van de Doden). En wij hadden het geluk het te mogen meemaken.

Mexico en de dood zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Waar in veel landen nogal krampachtig met de dood omgegaan wordt, en rouwen vooral binnenshuis gebeurt, wordt in Mexico het leven van de overledene uitbundig gevierd. Doodsverering is tot levenskunst verheven. Wie ooit de (fantastische) animatiefilm Coco gezien heeft, weet het: Mexicanen sterven niet als hun hart ermee ophoudt, ze sterven pas als niemand meer aan hen denkt. Om te zorgen dat dat niet gebeurt, heb je familie. Zij houden de herinnering levend.

Ook na hun dood blijven Mexicanen daarom een belangrijk onderdeel van hun families. Ze drinken nog steeds mee met tequila en mezcal en krijgen hun portie tortilla’s. Rond Allerzielen, op 2 november, bereikt dit een hoogtepunt. Al in de periode vooraf gaat dit gepaard met grote feesten. Op elke hoek van de straat, in het metrostation, in de kerk, in het museum, overal staan kleurrijke altaren, vol met ofrendas (offers): kaarsen, wierrook, fruitmanden, bloemen, en een brood dat speciaal voor deze dag wordt gemaakt, pan de muerto.

De straten worden bevolkt door skeletten in zwarte jurken, zelfs politieagenten zijn geschminkt. Vaak zijn het schedels en skeletten met een brede lach, omdat ze niet verdrietig zijn, maar blij dat ze weer worden herenigd met de doden. Mexicanen geloven dat in de nacht van 31 oktober op 1 november de hekken van de hemel om middernacht opengaan. De geesten van alle overleden kinderen komen terug op aarde om deze dag met hun families te vieren. De dag daarna is het de beurt aan de volwassen geesten.

Niet treuren maar feesten, is het motto van de Mexicanen. Begraafplaatsen in het hele land veranderen in een gezellig openluchtcafé, waar families de hele nacht bij de graven van hun familieleden tequila drinken, eten en lachen. Uiteraard is er ook een glaasje voor de overledene. In de hoofdstad wordt flink uitgepakt, met een enorme optocht. Ook H., doorgaans enigszins gevoelig voor ‘enge’ dingen, vond het ‘spokenfeest’ fantastisch. Ze liet zich gewillig schminken tot een vrolijk doodshoofd, en genoot zichtbaar van alle praalwagens met geverfde skeletten.

Daar stonden we dan, tussen een paar miljoen anderen. Iedereen was vrolijk, iedereen juichte en klapte. Zelfs de schoonmakers, die, helemaal achteraan, de ergste rotzooi alvast een beetje bij elkaar veegden, werden getrakteerd op een daverend applaus. Met een paar duizend anderen stonden we op een heel klein stukje zócalo, hoofden verdwenen in oksels, zelfs de mijne, want Mexicanen zijn niet zo groot. Een anderhalve millimetermaatschappij. En toch, niemand klaagde, niemand raakte ook maar een klein beetje geïrriteerd, nee, iedereen bleef maar lachen.

Er bleef de rest van de avond een leuke feestsfeer hangen in de stad.Een beetje een combinatie van Koningsdag en carnaval, maar dan wél leuk. Het betekende de afsluiting van onze tijd in de hoofdstad, en allemachtig, wat voelde het bijzonder om hier bij te mogen zijn.

(wordt vervolgd)

Op reis vóór corona (2): Mexico City

20191029_132227Ik keek uit het raam van de taxi naar buiten. Het was 5 uur ’s ochtends en de donkere straat zag er een beetje obscuur uit. Er was niemand op straat, en ik prees mezelf gelukkig dat we er niet uit hoefden. Het leek alsof dit een buurt was waar schimmige deals gesloten werden en er ook regelmatig iemand een waarschuwingsschot tussen de ogen kreeg.

“Hemos llegado”, bromde de taxichauffeur. We zijn er.

Pardon?

Maar de chauffeur was al uitgestapt om de kofferbak open te maken.

[…]

Ik had eigenlijk niet heel veel zin om uit te stappen, maar de chauffeur verzekerde dat hij het adres echt juist had, en dat hij al jaren in deze stad woonde en heus wel wist wat hij deed.

“Ja, maar, we hebben een appartement in het historische centrum”, probeerde ik nog.

“Dit ís het historische centrum.”

Ik keek nog een keer naar buiten. “Securo?”

Toen we een paar uur later, zonder kleerscheuren en met een paar uurtjes slaap, ons Airbnb appartement in diezelfde grimmige straat uitstapten, zag de wereld er al een stuk gemoedelijker uit. Bij daglicht bleken achter alle luiken winkeltjes te zitten, volgestouwd met meuk en fluorescerende lampen die zenuwachtig knipperden en met muziek die veel te hard uit de boxen schalde.

Juij! Mexico City!

Dat we onze reis hier, in deze gigantische metropool met 23 miljoen inwoners, zouden beginnen stond al direct vast. Immens groot en onwaarschijnlijk druk. Maar wát een levendigheid, en wat is er veel te zien en te beleven. Het oude centrum, centro historico, is prachtig, het is er goedkoop, het eten is heerlijk en de mensen zijn vriendelijk en leuk.

De eerste dagen slenterden we over de enorme zócalo, beklommen de Torre Latino voor mooie vergezichten, wandelden in het gigantische Bosque de Chapultepec, lagen op een spijkerbed in het fantastische Papalote Museo del Niño, stonden opeen gepropt in overvolle metro’s, regenden kletsnat in een uren durende onweersbui. In Xochimilco voeren we samen met families in een kleurrijke Mexicaanse gondel door het Giethoorn van Latijns-Amerika, terwijl mariachibands ons vermaakten met hun blije muziek. Op straat werden we geïnterviewd door scholieren die hun Engels probeerden op te krikken, onderwijl zigzaggend tussen schreeuwende straatverkopers (‘Papas papas papas 10 pesooooos!’). We dronken tequila en aten maïskolven en tortilla’s. En we maakten ons op voor één van de grootste feesten van Latijns-Amerika: Día de Muertos.

(wordt vervolgd)

 

Op reis vóór corona (1) : “Wat is dit een groot avontuur!”

20191029_112618Mexico! Het land van liefde en van zon! ’t Was in de schaduw van de bomen, dat net als in dromen een sprookje begon

Het land van liefde en van zon. En ook het land van armoede, drugs en veel geweld. Mexico heeft geen beste reputatie. Zo jammer. Want Mexico is fantastisch! Reusachtige Mayatempels, woestijnen vol cactussen, gigantische kustlijnen, parelwitte stranden, groene jungles, besneeuwde vulkaantoppen, heerlijk eten, en de mensen. Ah, de mensen. Mexicanen zijn fantastisch! Ze hebben een eeuwige glimlach, ze zijn vriendelijk en hartelijk, trots op hun land en bijzonder gastvrij.

Toen wij een jaar geleden plannen maakten voor een lange reis (nog net voordat H. 5 jaar en dus leerplichtig zou worden), maakte het ons aanvankelijk niet zoveel uit waar we naartoe zouden gaan. Toen het goedkoopste ticket ons naar Mexico stuurde, maakte mijn hart stiekem een sprongetje. In 2012 hadden D. en ik al eventjes aan het land mogen ruiken, toen we onze halfjaar durende reis door Latijns-Amerika in dit land begonnen. Slechts een week hadden we er doorgebracht, maar het smaakte al direct naar meer. Dus juij! Wij waren tevreden. En we besloten direct dat we dan ook weer naar Guatemala zouden gaan, want daar waren we ook fan van.

Het leverde een paar fronsende wenkbrauwen op. Want door deze gevaarlijke landen reizen, met een kleuter nota bene, die we ook nog eens zes weken van school hielden, dat was toch wel een beetje onverantwoordelijk gedrag. Maar hoewel we redelijk op de bonnefooi vertrokken, een paar keuzes hadden we al wel gemaakt. Zo viel bijvoorbeeld een staat af wegens te veel risico op drugsgerelateerd geweld. Ook nachtbussen zouden we vermijden (gelukt), en we namen ons stellig voor niet langer dan zes uur achter elkaar te reizen (niet gelukt), niet steeds overal maar één nacht blijven (ook niet gelukt) en vooral ook te zorgen dat H. het allemaal ook een beetje leuk zou vinden (zeker gelukt, “Wat is dit een groot avontuur!”, zei ze al na een week).

Mexico en, in iets mindere mate Guatemala, hebben bijzonder veel te bieden voor kleuters (en oudere kinderen). En alle schoolvakken zijn voorbijgekomen: rekenen (alle Jezusbeelden in alle kerken tellen), taal (“La cuenta, por favor”), biologie (babyschildpadjes de zee in sturen, neusberen en toekans bestuderen, luisteren naar brulapen), sport (zwemmen in de zee, zwembaden en in grotten, Mayatempels beklimmen) – eigenlijk kan hier geen enkele school tegenop.

Een groot avontuur, dat was het.

Ja, het blijft me steeds bekoren, want ik heb mijn hart verloren in het mooie Mexico. Mexiiiiicoooooo!

(tot snel, want wordt vervolgd)

Vroegâh

DSC_2924-01In een ander leven gingen wij naar Mexico. Van social distancing hadden we nog nooit gehoord, en anderhalve meter had geen bijzondere betekenis. Handen wassen deden we al wel, maar nog niet twintig keer per dag. We mochten nog gewoon vliegen, en knuffelen, en opa en oma bezoeken. We mochten nog naar ons werk, en naar school, al hoefde dat niet per se toen H. nog 4 jaar was. En daarom gingen we in november naar Mexico, zes weken lang, terwijl het niet eens vakantie was.

In Mexico City liepen we door de overvolle straten, en zaten we in de drukke metro. Mexicanen knepen vol liefde in de wangen van onze dochter en aaiden over haar blonde haren, en niet één keer maakten we ons zorgen.

Ze schudden ons hartelijk de hand, die leukerds, en heetten ons welkom. Met een knuffel namen we weer afscheid. We aten tortilla’s in overdekte markten, dronken tequila op het strand. We beklommen hoge Maya-tempels, zaten uren achter elkaar in bussen, doken in onderwatergrotten en bewonderden vulkanen. Op volle pleinen speelden muzikanten op hun trompetten en trommels en mensen klapten hun handen stuk.

Tijdens Día de Muertos beschilderde een meisje het gezicht van onze dochter en stonden we tussen één miljoen anderen naar een optocht van skeletten te kijken. H. was een beetje verkouden, maar wat gaf het.

Het was een mooie reis, waarover ik graag wilde schrijven. Maar er gebeurde iets. De wereld werd ziek. Ik kreeg alle tijd van de wereld, maar mijn inspiratie stokte.

Nu we opgesloten zijn in onze eigen huizen ga ik toch een poging wagen om de herinneringen op papier te zetten. Van die bijzondere reis in die andere tijd.

(wordt vervolgd)