In een vlaag van verstandsverbijstering hebben we een vlucht naar Bangkok geboekt. Hardop spreek ik mezelf al een paar weken bemoedigend toe: het is maar 11 uur vliegen. Wat is nu 11 uur op een mensenleven?
Toen H. 10 maanden oud was, zijn we naar Lanzarote geweest. Niet omdat dat eiland me zo geweldig leek, maar omdat ik per se wilde vliegen met een baby. Ik wilde weten hoe het zou zijn.
De heenweg ging nog wel. Ze stond vrolijk te dansen op het uitklaptafeltje, kroop door de gangpaden en flirtte met andere passagiers. Ze deed alles om een goede indruk achter te laten en sliep zelfs nog eventjes. Tevreden en trotse ouders waren wij. Zie je wel, dat vliegen met een baby valt reuze mee!
De terugreis was De Hel.
Tijdens het opstijgen viel ze tijdens haar flesje in slaap. Halleluja! Maar na 20 minuten was het alweer gedaan met de pret. Ze wrikte zich los en wat volgde had ik in mijn ergste nachtmerries nog niet kunnen bevroeden. Eten werd uitgespuugd, flesjes uit handen geslagen, knuffels weggesmeten, rammelaars op de grond gegooid, zelfs het laatste redmiddel, de telefoon, werd niet geaccepteerd. Het kind had helemaal geen zin om op schoot te zitten. Of door het gangpad te kruipen. Of überhaupt normaal te doen. Wat ze wel deed was krijsen. Vier uur lang. Ik dacht dat mijn trommelvliezen het zouden begeven.
“Sorry”, stamelde ik nog tegen de man voor me. Maar ik voelde de haat in zijn ogen. Ik wilde verdwijnen, sterven, mijn kind uit het raam gooien. Mijn normaal zo lieve dochter was getransformeerd tot een krijsende machine.
Ik nam me voor nooit meer te gaan vliegen. Als je met kind het vliegtuig binnenstapt, sta je immers sowieso al met 2-0 achter.
Daarom dus nu die logische vlucht naar Thailand.
Met mijn zwangerschapsdementie is het nooit meer helemaal goedgekomen.