Oh, het lijkt erop dat het nu toch wel echt is, dacht ik toen ik om vijf uur ’s ochtends mijn bed uitstapte. Ik begon te giechelen. Ik had twee uur lang gedacht dat de weeën wel over zouden gaan, maar nu braken mijn vliezen en ging ik een uur later in bad zitten.
Na negen uur ontsluiten en twee uur persen reden we toch nog snel naar het ziekenhuis. Het kind wilde er niet uit, zat vast in het geboortekanaal.
Puffend in de auto, kermend in de lift, in bed aan slangetjes en morfine. D. verzocht de tien stagiaires vriendelijk de ruimte te verlaten, ik vroeg aan de verloskundigen of ze het nog volhielden.
Na nog eens twee uur persen was ze er.
De mooiste, de liefste en de leukste. Wat bizar, dacht ik toen ze op me lag en we elkaar voor het eerst aankeken.
Diezelfde avond gingen we weer naar huis, en was ik trots op mezelf toen ik haar na een kwartier eindelijk uit de maxi cosi durfde te pakken. De volgende dag stond de kraamhulp op de stoep. Ze heette Nelleke, ging direct koffie zetten, en zei dat ik niet mijn haren mocht wassen, verder mocht alles.
De volgende weken was het: kind aan de borst, fijngesneden fruit, een roze zee van kaartjes en kleertjes.
En nu gaat ze naar school. Hoe komt ze toch zo groot? Gister was ze nog een baby geweest – waar was die ineens gebleven? Wat hebben we gemist, wat zijn we allemaal vergeten?
Maar eigenlijk vergeet je niks.
Het eeuwige “twinkle twinkle little star“, de geluidjes in de nacht, het gehik en gesnurk, het haperen van de adem. De adrenaline en de vermoeidheid. Het onder de douche staan en ervan overtuigd zijn dat ze huilt. Wat dan vervolgens niet zo bleek te zijn. De lastige avonden, het zoemen van het kolfapparaat. Het weigeren overdag te slapen.
De eerste tandjes kwamen, na ruim vier maanden, en die zette ze onmiddellijk in haar bedrand, en één keer in mijn tiet. Ze begon te lopen en las met een jaar en acht maanden ineens een nummerbord op.
Toen ze twee was, zei ze nee. Toen ze drie was nog steeds. Ze stortte regelmatig dramatisch ter aarde, als ze haar zin niet kreeg, en ook die keer dat ze géén banaan wilde eten die haar níet was aangeboden.
Ik bewonderde haar aanpassingsvermogen toen we afgelopen zomer gingen verbouwen. In tien weken tijd verhuisden we zes keer, en ze gaf geen krimp. Ze besloot dat luiers stom zijn, en jongens trouwens ook. Behalve R. van het kinderdagverblijf, daar was ze verliefd op.
Ze is nu ineens vier jaar en een klein groot meisje. Ze duwt me de wc uit, want ze kan het zelf. Ze worstelt met haar trui en gromt als het niet lukt. Haar sokken zitten binnenstebuiten en ik vind het fantastisch. Ze speelt vals met Memory. Maar ze geeft ook kusjes als ik ziek ben, of niet zo blij.
Het eerste jaar was ik vaak niet zo blij. De enorme verandering in mijn leven viel me zwaar. En nu is ze vier jaar en treed ik toe tot het Genootschap van Schoolpleinmoeders.
Ik verwacht blogmateriaal.
Sommige kinderen schijnen in een poep en een scheet zindelijk te zijn. Zomaar, van de ene op de andere dag. “Ja hoor, hij wilde gewoon geen luier meer om.” Of: “Ik heb een onderbroek van Frozen aangedaan en toen ging het helemaal vanzelf.” En: “Als ze er aan toe zijn, gaat het vanzelf.”
Krokodil was een beetje stout geweest. Hij ging ’s nachts ronddolen door een peuterkamer. Hij verstopte zich onder het bed en joeg Peuter de stuipen op het lijf.
Drie jaar en één dag had het geduurd. Drie jaar en één dag gingen wij door het leven in de veronderstelling dat ons kind niet in die val zou stappen. Wij hadden een normale dochter, en hadden bewezen dat dat hele prinsessengedoe onzin was. Geen Frozen en K3-meuk. Gewoon niet aan blootstellen, was onze gedachte. Tot onlangs Elsa haar intrede deed in ons huishouden en er een abrupt einde kwam aan ons prinsesloze bestaan.
Toen ik na 20 weken zwangerschap ontdekte dat er een meisje in mijn buik zat, brak het angstzweet me uit. Ik kreeg visioenen van een roze huis vol My Little Pony’s en Barbies, lakschoentjes en bling bling tasjes, maar ook van op internet rondzwervende naaktfoto’s en het moment waarop ze, 14 jaar, zou aankondigen dat ze in verwachting was van een puisterende puber uit haar klas.
Samen met de andere kleinkinderen legde H. een witte roos op de kist, voordat die in de grond verdween. “Oma ligt in de kist”, fluisterde ze, “en nu gaat ie een beetje dieperder.”
Een krijsend kind wiens woordenschat drastisch gereduceerd wordt tot slechts één woord (drie letters, beginnend met een ‘n’), iets met achter het behang en bloed onder je nagels. Ik weet inmiddels wel dat kinderen op de wereld zijn gezet met de opdracht hun ouders zoveel mogelijk te irriteren, maar toch zijn er ook toch nog wel wat redenen te bedenken waarom peuters wél de moeite waard zijn. Ik heb er tien bij elkaar weten te sprokkelen.
Sorry. Sorry dat ik tegen je geschreeuwd heb. Ik wilde het niet, maar er was iets in mij geknakt en ik liet me gaan. Terwijl jij in bed al snel in slaap viel, zat ik te huilen op de trap. Ik voelde me schuldig en slecht, en ik vroeg me af waarom ik niet gewoon rustig was gebleven toen jij een sterk staaltje ‘moeilijke leeftijd’ liet zien.