Op reis vóór corona (3): Día de Muertos

20191102_114722Fiesta is een vrolijk Spaans woord, en door Mexicanen geadopteerd als belangrijkste bijzaak in het leven. Werkelijk overal vinden met grote regelmaat feestjes plaats, of het nu een vrolijk muzikaal intermezzo op de hoek van de plaatselijke zócalo is, een bruiloft waar het hele dorp van mee mag genieten, een gewone zondag, of het belangrijke katholieke Pasen.

De meest bijzondere van allemaal is Día de Muertos (Dag van de Doden). En wij hadden het geluk het te mogen meemaken.

Mexico en de dood zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Waar in veel landen nogal krampachtig met de dood omgegaan wordt, en rouwen vooral binnenshuis gebeurt, wordt in Mexico het leven van de overledene uitbundig gevierd. Doodsverering is tot levenskunst verheven. Wie ooit de (fantastische) animatiefilm Coco gezien heeft, weet het: Mexicanen sterven niet als hun hart ermee ophoudt, ze sterven pas als niemand meer aan hen denkt. Om te zorgen dat dat niet gebeurt, heb je familie. Zij houden de herinnering levend.

Ook na hun dood blijven Mexicanen daarom een belangrijk onderdeel van hun families. Ze drinken nog steeds mee met tequila en mezcal en krijgen hun portie tortilla’s. Rond Allerzielen, op 2 november, bereikt dit een hoogtepunt. Al in de periode vooraf gaat dit gepaard met grote feesten. Op elke hoek van de straat, in het metrostation, in de kerk, in het museum, overal staan kleurrijke altaren, vol met ofrendas (offers): kaarsen, wierrook, fruitmanden, bloemen, en een brood dat speciaal voor deze dag wordt gemaakt, pan de muerto.

De straten worden bevolkt door skeletten in zwarte jurken, zelfs politieagenten zijn geschminkt. Vaak zijn het schedels en skeletten met een brede lach, omdat ze niet verdrietig zijn, maar blij dat ze weer worden herenigd met de doden. Mexicanen geloven dat in de nacht van 31 oktober op 1 november de hekken van de hemel om middernacht opengaan. De geesten van alle overleden kinderen komen terug op aarde om deze dag met hun families te vieren. De dag daarna is het de beurt aan de volwassen geesten.

Niet treuren maar feesten, is het motto van de Mexicanen. Begraafplaatsen in het hele land veranderen in een gezellig openluchtcafé, waar families de hele nacht bij de graven van hun familieleden tequila drinken, eten en lachen. Uiteraard is er ook een glaasje voor de overledene. In de hoofdstad wordt flink uitgepakt, met een enorme optocht. Ook H., doorgaans enigszins gevoelig voor ‘enge’ dingen, vond het ‘spokenfeest’ fantastisch. Ze liet zich gewillig schminken tot een vrolijk doodshoofd, en genoot zichtbaar van alle praalwagens met geverfde skeletten.

Daar stonden we dan, tussen een paar miljoen anderen. Iedereen was vrolijk, iedereen juichte en klapte. Zelfs de schoonmakers, die, helemaal achteraan, de ergste rotzooi alvast een beetje bij elkaar veegden, werden getrakteerd op een daverend applaus. Met een paar duizend anderen stonden we op een heel klein stukje zócalo, hoofden verdwenen in oksels, zelfs de mijne, want Mexicanen zijn niet zo groot. Een anderhalve millimetermaatschappij. En toch, niemand klaagde, niemand raakte ook maar een klein beetje geïrriteerd, nee, iedereen bleef maar lachen.

Er bleef de rest van de avond een leuke feestsfeer hangen in de stad.Een beetje een combinatie van Koningsdag en carnaval, maar dan wél leuk. Het betekende de afsluiting van onze tijd in de hoofdstad, en allemachtig, wat voelde het bijzonder om hier bij te mogen zijn.

(wordt vervolgd)

Op reis vóór corona (2): Mexico City

20191029_132227Ik keek uit het raam van de taxi naar buiten. Het was 5 uur ’s ochtends en de donkere straat zag er een beetje obscuur uit. Er was niemand op straat, en ik prees mezelf gelukkig dat we er niet uit hoefden. Het leek alsof dit een buurt was waar schimmige deals gesloten werden en er ook regelmatig iemand een waarschuwingsschot tussen de ogen kreeg.

“Hemos llegado”, bromde de taxichauffeur. We zijn er.

Pardon?

Maar de chauffeur was al uitgestapt om de kofferbak open te maken.

[…]

Ik had eigenlijk niet heel veel zin om uit te stappen, maar de chauffeur verzekerde dat hij het adres echt juist had, en dat hij al jaren in deze stad woonde en heus wel wist wat hij deed.

“Ja, maar, we hebben een appartement in het historische centrum”, probeerde ik nog.

“Dit ís het historische centrum.”

Ik keek nog een keer naar buiten. “Securo?”

Toen we een paar uur later, zonder kleerscheuren en met een paar uurtjes slaap, ons Airbnb appartement in diezelfde grimmige straat uitstapten, zag de wereld er al een stuk gemoedelijker uit. Bij daglicht bleken achter alle luiken winkeltjes te zitten, volgestouwd met meuk en fluorescerende lampen die zenuwachtig knipperden en met muziek die veel te hard uit de boxen schalde.

Juij! Mexico City!

Dat we onze reis hier, in deze gigantische metropool met 23 miljoen inwoners, zouden beginnen stond al direct vast. Immens groot en onwaarschijnlijk druk. Maar wát een levendigheid, en wat is er veel te zien en te beleven. Het oude centrum, centro historico, is prachtig, het is er goedkoop, het eten is heerlijk en de mensen zijn vriendelijk en leuk.

De eerste dagen slenterden we over de enorme zócalo, beklommen de Torre Latino voor mooie vergezichten, wandelden in het gigantische Bosque de Chapultepec, lagen op een spijkerbed in het fantastische Papalote Museo del Niño, stonden opeen gepropt in overvolle metro’s, regenden kletsnat in een uren durende onweersbui. In Xochimilco voeren we samen met families in een kleurrijke Mexicaanse gondel door het Giethoorn van Latijns-Amerika, terwijl mariachibands ons vermaakten met hun blije muziek. Op straat werden we geïnterviewd door scholieren die hun Engels probeerden op te krikken, onderwijl zigzaggend tussen schreeuwende straatverkopers (‘Papas papas papas 10 pesooooos!’). We dronken tequila en aten maïskolven en tortilla’s. En we maakten ons op voor één van de grootste feesten van Latijns-Amerika: Día de Muertos.

(wordt vervolgd)