Ik voerde een tamelijk bizar telefoongesprek. Ik verontschuldigde me tegenover de mevrouw aan de andere kant van de lijn. “Ja, dit is een beetje gek misschien”, stamelde ik, “maar ik wil mijn dochter inschrijven op school.” Ze had net haar eerste stapjes gezet, en was wat aan het brabbelen, verder kon ze nog niet zoveel. “Wanneer wordt ze 4?”, vroeg de mevrouw. “Uhm, ja, uhm, over drie jaar”, zei ik. De mevrouw was even stil. Ik stelde me voor dat ze nu keihard in lachen zou uitbarsten, en me zou doorverwijzen naar een of andere instantie, en ik wilde de verbinding het liefst verbreken om mezelf deze afgang te besparen. Maar ze begon alweer te praten. “Oké”, zei ze, “ze staat derde op de wachtlijst. Tot over drie jaar!”
345 dagen geleden werd H. dan 3 jaar en keek ze met slaperige ogen in de vroege ochtend naar de ballonnen die we vasthielden. “Gefeliciteerd met je verjaardag!”, riepen we. Er verscheen een grote glimlach op haar gezicht. “Juij! Mag ik dan nu naar de basisschool?”
Het beloofde een lang jaar worden.
“Hoe lang nog?”, vroeg ze bijna dagelijks. Op het kinderdagverblijf verdwenen steeds meer vriendjes en vriendinnetjes naar de basisschool, en de gang ernaar toe werd steeds ingewikkelder. “Ik wil daar niet meer naartoe”, huilde ze soms. Ze wilde leren lezen en schrijven,en met andere, grotere kinderen spelen.
En nu is het dan eindelijk zover.
Morgen mag ze voor het eerst kennismaken met haar nieuwe klasgenoten. Twee dagen wennen, zoals dat heet, voordat na de kerstvakantie het echte werk gaat beginnen. Haar grote mond (“ik vind het helemaal niet eng, hoor”) is inmiddels niet zo groot meer. Ze slaapt slecht, wil alleen maar knuffelen op de bank. “Ik vind het toch wel spannend”, zei ze vanmorgen. “Ik ben bang dat er geen andere kinderen zijn.”
Ik bereid me voor op een dramatische toestand, morgenochtend, waarbij ze met geweld uit mijn armen getrokken moet worden. En eigenlijk hoop ik dat ze niet meer mee naar huis wil als ik haar begin van de middag weer kom ophalen.